Over het huis nummer 13 in de Cordoeaniersstraat is een opmerkelijke Brugse legende gekend. Het verhaal speelt zich af in 1510, toen op die locatie een houten handelshuis stond. Het huis werd bewoond door Jan Claessens, een rijke deken van de gilde van de kleermakers, en zijn twee dochters Siska en Wanne. Hij verhuurde enkele kamers op de achterzijde van het huis aan een medehandelaar van Spaanse afkomst, Satabrilla.
De gulle Spanjaard zorgde elke dag voor de beste wijnen en dure geschenken voor de dochters. Zijn geflirt met de dochters leidde echter tot jaloezie bij Claessens neef Pieter, die de oudste dochter wilde huwen, en het verwaarlozen van de huishoudelijke taken bij de meisjes.
Na een tijdje viel het de familie op dat Satabrilla steeds dezelfde broek droeg en elke nacht via het achterliggend kanaal verdween. Toen de dochters ’s nachts op onderzoek uitgingen in zijn kamers, ontdekten ze dat hij vertrokken was zonder zijn onafscheidelijke broek. Ze besloten als grap de broek te verstoppen. ’s Morgens bleken Satabrilla en al zijn persoonlijke spullen verdwenen, met uitzondering van zijn broek, die bij inspectie enkel achteraan een rond gaatje had.